Ik was afgelopen week in een moslimland om te vergaderen met een aantal collega’s. Erg bemoedigend. Maar mijn mooiste ervaring deze reis was op de weg terug, naar het vliegveld. Toen ik uitgecheckt had, stond hij al klaar, een taxi-chauffeur van ongeveer mijn leeftijd. Zijn Engels was niet zo goed, dus ik had af en toe wat moeite om hem te verstaan. Toch volgde er een mooi gesprek. Hij vroeg waar ik vandaan kwam en ik vroeg waar hij vandaan kwam. ‘Pakistan’, antwoordde hij.
Ik: ‘Welk deel?’
Hij: ‘Tora bora. Je weet wel. Die man. Osama bin Laden. Hij zat daar.’
Ik: ‘Dus daar zit ook veel Taliban in de buurt.’
Hij: ‘Ja, ja. Veel Taliban. Gevaarlijke mensen. Het leger doet niets. Die zijn zelf half-Taliban. Soms vechten ze voor ons, soms voor de Taliban.’
Ik: ‘Zit er in jouw dorp dan ook Taliban?’
Hij: ‘Nee, niet in mijn dorp. Wij hebben allemaal wapens. Iedereen heeft wapens bij ons. We beschermen ons zelf. Leger niet nodig. Als de Taliban komen, jagen we ze weg. Ik heb een vriend die zit bij het leger, maar sinds kort heeft hij zo’n eh… wat is het woord, meneer?’
Ik: ‘Baard?’
Hij: ‘Ja, baard. Zo’n lange. Hij is nu Taliban en weet nu zelf niet waarom. Hij denkt zelf niet na. Hij volgt gewoon zijn commandant. Als die zegt, schiet die burger neer, dan doet hij dat. Hij denkt niet na of die persoon onschuldig is. Hij schiet gewoon als zijn commandant dat zegt. Haat u moslims?’
Ik: ‘Nee, ik haat geen moslims.’
Hij: ‘Ik zou het niet gek vinden als mensen uit het Westen moslims haten. Kijk maar naar wat de extremisten doen.’
Ik: ‘Ben jij moslim?’
Hij: ‘Natuurlijk.’
Ik: ‘Dus je bid vijf keer op een dag en gaat elke vrijdag naar de moskee?’
Hij: ‘Ja.’
Ik: ‘Luistert Allah ook naar je?’
Hij: ‘Wat bedoel je?’
Ik: ‘Als je bidt, luistert Allah dan naar je? Beantwoordt hij je gebed?’
Hij: ‘Ja, ja, ik bid. Allah luistert. Wat geloof jij?’
Ik: ‘Ik geloof in Jezus. Hij luistert naar mij als ik tot Hem bidt. Geloof jij in Jezus? In Isa?’
Hij: ‘Ja, Hij is een belangrijke profeet.’
Ik: ‘En kom je later in de hemel?’
Hij: ‘Natuurlijk.’
Ik: ‘Weet je dat zeker?’
Hij: ‘Nee, dat weet je niet zeker.’
De luchthaven komt in zicht. Ik moet het gesprek beeindigen.
Ik: ‘Weet je, ik geloof dat Jezus is gedood en weer is opgestaan. Ik kan niet zelf mijn plek in de hemel verdienen, maar Hij is voor mijn zonden gestorven. En ik bid niet omdat het moet, maar om een relatie met mijn hemelse Vader te hebben. Hij luistert naar mij en beantwoordt mijn gebed.’
Hij luistert, terwijl hij de auto parkeert en mijn koffer uit de achterbak haalt. Ik geef hem zijn geld en een goede fooi. Hij schudt mijn hand, iets wat weinig taxi-chauffeurs doen. ‘Ik bedank straks in het vliegtuig God voor jou, want ik heb van je geleerd.’
‘Thank you, sir.’
En hij gaat weer weg. Ik bid nog steeds af en toe voor hem. Niet dat mijn ontmoeting met hem nu direct levensveranderend was voor hem, maar God heeft wellicht een plan met zijn leven. Ik had eerder op de avond gebeden of ik misschien in het vliegtuig een getuige van Hem mocht zijn (ik ben namelijk nogal goed in mezelf afsluiten) en nu ontmoette ik deze man en het gesprek kwam bijna als vanzelf op het geloof uit. Soms stappen Allah en God in dezelfde auto. Niet letterlijk natuurlijk. Ik zie mezelf als vertegenwoordiger van God. Zijn Geest woont immers in mij. Ik bid dat terwijl ik communiceer met deze vriendelijke taxi-chauffeur, Zijn Geest communiceert met de geest van deze man. Ik bid dat hij behouden blijft en – als er taxi’s zijn in de hemel (in welke vorm dan ook :-)) breng ik hem graag een keer ergens naar toe.
Geef een antwoord