Op de dag des oordeels verzamelden miljarden mensen zich voor Gods troon. Voor Hij zijn oordeel uitsprak, kwamen verschillende mensen naar voren. “Mag God ons oordelen? What weet Hij nu van lijden?”, zei een vrouw, terwijl ze een getatoeëerd nummer van een Nazi concentratiekamp liet zien. “Hebben terreur doorstaan… mishandeling… marteling… dood!” Ook anderen brachten hun klachten naar voren tegen God en het kwaad en lijden dat Hij had toegestaan. Wat wist God nu van huilen, honger en haat? God leidt immers een afgeschermd leven in de hemel, zeiden ze.
Mensen uit Hiroshima, misvormde mensen, vermoorde mensen, allemaal stuurde ze een leider naar voren. Ze kwamen tot de conclusie dat voordat God hen kon oordelen, Hij eerst veroordeeld moest worden tot een leven op aarde als mens om het lijden te doorstaan dat zij hadden meegemaakt. Toen spraken ze de volgende straf uit: “Laat Hem geboren worden als jood, laat aan de legitimiteit van zijn geboorte getwijfeld worden, laat zijn meest naaste vrienden Hem verraden en laat een bevooroordeelde jury Hem berechten en laat een laffe rechter Hem veroordelen. Laat Hem gemarteld worden. Laat Hem totaal eenzaam zijn. Dan, bloedend en verlaten, laat Hem sterven. Iedereen werd stil nadat de straf voor God was uitgesproken. Niemand bewoog en alle gezichten betrokken. Want opeens wist iedereen dat God deze straf al had ondergaan. (John Stott in The Cross of Christ)
Geef een antwoord